Orgel

“Het orgel hier gezet…”

Zo begint het gedicht dat in 1805 werd gemaakt door ds. I. la Verge bij de ingebruikname van het eerste orgel in de kerk van Heinenoord. Momenteel is het bord met dit gedicht ondergebracht in het Streekmuseum. Op 4 mei 1805 spreken de leden van de gemeente, daartoe geraadpleegd door de kerkenraad, zich uit om over te gaan tot “het Stichten van een orgel…”. Er is sprake van een orgel dat geleverd kan worden door A.S. Pipet te Sommelsdijk door bemiddeling van Isaak Reichner, orgelmaker te ‘s-Gravenhage. In dezelfde maand nog besluit de kerkenraad tot de aankoop. In juli 1805 wordt de eerste organist, N. Jongerius, aangesteld en op 22 juli wordt het orgel in gebruik genomen. Het kerknieuws schrijft over de ingebruikname dat toen “ons Kerkgebouw de toegevloeide schaar niet kon bevatten…”

Dit eerste orgel is jarenlang een zorgenkind geweest. Pas in 1886 besluit men over te gaan tot de aankoop van een nieuw orgel. Het door de orgelbouwer A. van den Haspel uit Rotterdam vervaardigde instrument kost f 950, terwijl bovendien het oude orgel moet worden ingeleverd. Al na twee maanden blijkt het orgel niet te voldoen en men besluit om dezelfde orgelbouwer het instrument te laten vervangen. Dan wordt het orgel geplaatst dat tot 1970 dienst heeft gedaan.

Tegelijk met het voornemen tot restauratie van de kerk in de jaren zestig blijkt de behoefte aan een geheel nieuw orgel. Door ds. G. den Boer attent gemaakt op een advertentie, waarin de hervormde gemeente van Oterdum een goed orgel ter overname aanbiedt, besluiten kerkenraad en kerkvoogdij hierop in te gaan. Het oude orgel wordt in 1970 verkocht aan de firma Sloof te Capelle a.d. IJssel.

“Daor broest de zee…”

Deze woorden zijn van toepassing op het bezoek dat in september 1966 door de toenmalige organisten, waarvan er één nog steeds in dienst is, werd gebracht aan het “Jutterskerkje” in Oterdum.

In deze kerk stond een uit 1855 dater

end Lohman-orgel. Het instrument werd, evenals de kerk, in een verwaarloosde toestand aangetroffen. Oterdum stond namelijk op de nominatie ten prooi te vallen aan de uitbreiding van Delfzijl. De pijpen vertoonden schimmelplekken en functioneerden evenmin als de tractuur naar behoren. Dankzij de medewerking van president-kerkvoogd Van Delden was het toch mogelijk het orgel te bespelen. De windvoorziening kwam slechts door intens voetenwerk tot stand. Om beurten is het orgel door de beide Heinenoordse organisten J. Jongekrijg en A.J. den Boer bespeeld. Toen de kerkvoogd geheel buiten adem was waren de Heinenoordse broeders zo ver dat zij een optie op het instrument durfden vragen. Ondanks de uiterlijk slechte toestand van het Oterdumse orgel bekoorde de klank deze musici zozeer dat zij van het orgelspel geen genoeg konden krijgen.

Nadat in Heinenoord verslag van de stand van zaken was uitgebracht was het aan het college van kerkvoogden om te beslissen. Dit nam het gelukkige besluit om verdere stappen leidend tot aankoop te nemen. Snel bleek dat de koop geen eenvoudige zaak was. Diverse instanties waren niet zonder meer bereid de transactie goed te keuren. Het betrof namelijk een waardevol orgel met de status van monument.

“Door wys beleid bestuurd…”

De kerkenraad en kerkvoogdij gaven al gauw het groene licht, maar voordat de aanschaf

een feit werd moest er nog heel wat worden gecorrespondeerd. In februari 1969 eindelijk gaf het provinciaal bestuur van Groningen vergunning om het instrument naar een gemeente buiten Groningen te verkopen. In december 1969 is de zaak beklonken, in die maand ook ontving de kerkvoogdij de eerste rekening van de firma Flentrop te Zaandam voor de opslag van het orgel in haar werkplaats.

Medio september 1973 werd begonnen met de opbouw van het instrument. De kas, die al eerder geplaatst was, is dan geschilderd en in gereedheid gebracht om het pijpwerk en alles wat er verder nodig is te kunnen bevatten. De orgelbouwers Boogaards en Dekker van de firma Flentrop hadden de taak om de duizenden onderdelen, waaruit het orgel bestaat, op de juiste manier te monteren. Dit gebeurde met grote nauwgezetheid en vakmanschap en duurde twee maanden. Vervolgens konden de stemmer-intoneur De Ruiter en zijn assistent Grisnich beginnen met het meest tijdrovende werk: het stemmen en intoneren. Door de welwillende medewerking van deze vakmensen was het mogelijk om met Kerstmis 1973 het “nieuwe orgel” te gebruiken. Daarvoor waren enkele registers in gereedheid gebracht. Het zou echter nog tot 22 maart 1974 duren voor het orgel tegelijk met de gerestaureerde kerk in een feestelijke kerkdienst officieel in gebruik werd genomen.

Hoe werkt het nu…

Op onderstaande tekening is summier de doorsnede van een orgel aangegeven. We willen aan de hand van deze tekening een korte toelichting geven. De belangrijkste onderdelen en verbindingen zijn met letters aangegeven.

a: Vanaf de klavieren loopt een stelsel van verbindingen, abstracten genaamd, die via tuimelaars de ventielen a’ bedienen. Wordt er een toets ingedrukt dan zal het ventiel zich openen en kan de wind in de windlade stromen. Deze beweging gebeurt voor sommige tonen enkele honderden keren per kerkdienst. Zaak is dan ook dat dit alles zonder problemen verloopt.

b: Door gebruik te maken van diverse registers is in de windlade een “sleep” aangebracht die weer bediend wordt door een registertrekker. Deze sleep zorgt ervoor dat de daarbij behorende pijpen aanspreken. Door verschillende registers aan te brengen kan het orgel zijn specifieke klank voortbrengen.

c: Het pijpwerk is dat gedeelte in het orgel dat de klank van het orgel bepaalt. Er zijn diverse soorten- en samenstellingen. De metalen pijpen, zoals ze ook in het front staan, bestaan uit een legering van tin en lood. Verder is er houten pijpwerk. Een andere groep zijn de tongwerken waar het geluid wordt voortgebracht door een koperen tong, dit geluid wordt door een schalbeker versterkt.